Soms lijkt het schrijven van een beleidstekst vooral een kwestie van beginnen. Je opent een leeg document, je typt de titel, en je gaat aan de slag. Want: het stuk moet af. Het onderwerp is helder, de informatie heb je verzameld, dus je kunt schrijven. Maar juist op dat moment ontbreekt er vaak iets essentieels.
Namelijk de vraag wat wil ik eigenlijk dat de lezer hiermee doet? Of: Wat moet hij of zij na het lezen weten, vinden of besluiten?
Die vraag klinkt simpel. Toch wordt hij zelden hardop gesteld. En juist daarom zie ik zo vaak teksten die alles bevatten, behalve richting.
In deze blog lees je waarom die ene denkstap vóór het schrijven je tekst veel beter maakt. En waarom het loont om even stil te staan, voor je begint.
Weten, vinden of doen – wat betekent dat eigenlijk?
In elke beleidstekst wil je iets bereiken bij je lezer. Meestal valt dat onder één (of meer) van deze drie categorieën:
- Weten – je wilt informatie overbrengen. De lezer snapt na het lezen hoe iets zit of wat er speelt.
- Vinden – je wilt overtuigen. De lezer begrijpt je overwegingen en deelt (hopelijk) je conclusie.
- Doen – je wilt dat de lezer in actie komt. Hij of zij neemt een besluit, geeft akkoord, onderneemt iets.
Soms wil je alle drie. Maar vaak is er één leidend. Als je die niet scherp hebt, komt je tekst moeilijk van de grond. Of, nog vaker: hij is wel af, maar mist richting.
Waarom deze vraag je hele tekst bepaalt
Als je weet wat je bij de lezer wilt bereiken, kun je betere keuzes maken. Bijvoorbeeld:
- Je toon – wil je informeren, overtuigen of activeren?
- Je opbouw – begin je met achtergrond of meteen met het voorstel?
- Je selectie – laat je informatie weg die niet bijdraagt aan je doel?
Een tekst met een ‘doelvraag’ is geen opsomming van feiten, maar een gericht verhaal. Dat maakt het lezen fijner – en het schrijven ook.
Een voorbeeld uit de praktijk
Stel: je schrijft een beleidsnota over een nieuwe aanpak voor vroegsignalering van schulden. Je doel is dat het college de nieuwe werkwijze vaststelt en budget vrijmaakt voor uitvoering. Zonder expliciet doel ziet de tekst er misschien zo uit:
“De gemeente vindt het belangrijk om schuldenproblematiek vroegtijdig te signaleren. De afgelopen jaren is geëxperimenteerd met diverse werkwijzen. Vroegsignalering vraagt om samenwerking met lokale partners. Ook communicatie richting inwoners speelt hierin een rol. De aanpak sluit aan bij landelijke ontwikkelingen op het gebied van armoedebeleid.”
Het lijkt volledig en klinkt inhoudelijk, maar blijft hangen in algemene termen. Wat gebeurt er nu precies, en wat moet de lezer besluiten? Als je de ‘doen’-vraag scherp hebt, krijg je bijvoorbeeld:
“We willen per 1 januari starten met een nieuwe werkwijze voor vroegsignalering van schulden, waarin huisartsen, woningcorporaties en scholen actief signalen doorgeven aan het wijkteam. We vragen het college om deze aanpak vast te stellen en € 75.000 vrij te maken voor de benodigde inzet op coördinatie en communicatie.”
Zelfde inhoud, maar nu snapt de lezer: dit gebeurt er, dit is nodig, dit wordt er gevraagd.
Wat er gebeurt als je deze stap overslaat
Als je niet weet wat je lezer moet doen, vinden of weten, dan:
- Voeg je veel informatie toe ‘voor de zekerheid’.
- Wordt je tekst een mix van analyse, voorstel en context.
- Eindigt je stuk zonder duidelijke conclusie.
- Is het onduidelijk wat je nu eigenlijk vraagt of verwacht.
Dat maakt je stuk niet slecht, maar wel vaag. En vaak leidt het tot onnodige vragen of uitstel van besluitvorming.
Een kleine vraag met groot effect
Voor je begint met schrijven, stel jezelf één vraag:
Wat wil ik dat mijn lezer weet, vindt of doet na het lezen van deze tekst?
Het kost je drie seconden. En het maakt je tekst drie keer zo sterk. Zet die vraag gerust bovenaan je werkdocument. Of plak ’m op een post-it op je scherm.
Want pas als jij weet wat je wilt, kun je het ook helder opschrijven.

Reactie plaatsen
Reacties