De top 5 valkuilen in beleidsteksten (en hoe je ze voorkomt)

Beleidsteksten zijn vaak zorgvuldig opgebouwd, goed doordacht en inhoudelijk sterk. En toch haken lezers af. Of ontstaat er verwarring, vertraging of discussie - niet over de inhoud, maar over de formulering. Hoe kan dat?

In veel beleidsteksten sluipen formuleringen en structuren die het verhaal onduidelijk maken. Niet met opzet, maar uit gewoonte. In deze blog zet ik vijf veelvoorkomende valkuilen op een rij. Herkenbaar voor wie regelmatig stukken schrijft, en gelukkig ook goed te voorkomen.

 

1. De passieve zin (waarbij niemand iets doet)

“Er wordt ingezet op het faciliteren van….”

Passieve zinnen zijn vaag. Ze benoemen geen handelende persoon en laten in het midden wie verantwoordelijk is. Dat voelt veilig, maar maakt de tekst stroperig.

Zo voorkom je het:
Schrijf op wie iets doet. “De gemeente stimuleert initiatieven door…” is veel concreter dan “Er wordt ingezet op…”. En het leest prettiger.

2. Vaagtaal zonder betekenis

“We zetten in op het versterken van de verbinding.”

Vaagtaal klinkt ambitieus, maar zegt vaak weinig. Woorden als versterken, optimaliseren, verbinden, faciliteren of ruimte geven kunnen van alles betekenen… of niets.

Zo voorkom je het:
Vraag je bij elke zin af: wat gebeurt hier precies? Wie doet wat, waar en wanneer? Probeer het zo op te schrijven dat je er een foto van zou kunnen maken.

3. Te veel informatie in één zin

“Gezien de huidige ontwikkelingen en met het oog op toekomstige scenario’s waarin de sociale basis verder onder druk komt te staan, wordt voorgesteld om een beleidskader te ontwikkelen dat bijdraagt aan…”

Zinnen van dertig woorden of meer zijn vermoeiend om te lezen. Ze vragen concentratie, en je lezer moet puzzelen om de kern eruit te halen.

Zo voorkom je het:
Knip lange zinnen op. Schrijf één gedachte per zin. Zet bijzinnen om in losse zinnen met een eigen onderwerp.

4. Geen duidelijke structuur

Soms krijg je een tekst waarin wél alles staat, maar niet in de juiste volgorde. Analyse en doel lopen door elkaar, maatregelen komen voor de aanleiding, of de evaluatie ontbreekt.

Zo voorkom je het:
Werk met een vaste structuur:

  1. Aanleiding
  2. Doel
  3. Analyse
  4. Maatregelen
  5. Effecten
  6. Evaluatie
    Zorg dat elk hoofdstuk één hoofdboodschap heeft. Gebruik duidelijke tussenkoppen die aangeven wat je bespreekt, niet alleen waar je bent (“Waarom nieuw beleid nodig is” i.p.v. “Inleiding”).

5. Beleidsjargon dat alleen de schrijver begrijpt

“We zetten in op de doorontwikkeling van de sociale basis via een gebiedsgerichte aanpak binnen de context van het Integraal Sociaal Beleid.”

Als je niet diep in het onderwerp zit, haak je hier af. Beleidsjargon creëert afstand en sluit mensen uit… soms zelfs collega’s of bestuurders.

Zo voorkom je het:
Gebruik gewone woorden waar het kan. Leg specifieke termen uit als ze écht nodig zijn. En lees je tekst eens hardop voor aan een collega buiten je vakgebied: snapt die wat je bedoelt?

Tot slot: foutloos is niet hetzelfde als helder

Een tekst zonder spelfouten is nog geen goede tekst. Het draait niet alleen om taalregels, maar vooral om leesbaarheid, logica en zeggingskracht. De vijf valkuilen hierboven kom ik wekelijks tegen. Gelukkig ontmoet ik steeds meer ambtenaren die zich inzetten voor duidelijke en leesbare beleidsstukken. Want heldere taal maakt beleid beter zichtbaar, beter uitvoerbaar en beter te begrijpen. En dat is precies waar het om draait.


Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.